Nieuwe handelwijze bij pijn op de borst kan per jaar tienduizenden ziekenhuisopnamen voorkomen

zorg

Het aantal patiënten met pijn op de borst dat op de spoedeisende hulp terechtkomt kan jaarlijks met tienduizenden worden teruggebracht. Wetenschappers van het Radboudumc in Nijmegen hebben een methode ontwikkeld waardoor patiënten met een laag risico op een hartinfarct veilig thuis kunnen blijven in plaats van met een ambulance naar het ziekenhuis te worden vervoerd.

Dat scheelt gedoe voor de patiënt, drukte op de spoedeisende hulp, en naar verwachting tientallen miljoenen euro’s per jaar aan kosten. In Nederland melden zich jaarlijks 200 duizend patiënten met pijn op de borst op de Eerste Harthulp, de spoedeisende hulp voor mensen met mogelijke hartaandoeningen. De protocollen van bijvoorbeeld huisartsen en ambulancemedewerkers staan scherp afgesteld: pijn op de borst kan wijzen op een hartinfarct, een levensgevaarlijke aandoening waarbij haast is geboden. In het ziekenhuis blijkt echter dat met 80 tot 90 procent van de patiënten weinig aan de hand is. In een artikel in het European Heart Journal stellen cardioloog Cyril Camaro en collega’s daarom een nieuwe manier van werken voor.

Als ambulancemedewerkers bij een patiënt arriveren, moeten zij eerst bepalen of het risico op een infarct hoog of laag is: door het verhaal van de patiënt aan te horen, een hartfilmpje te maken, en factoren als leeftijd en leefstijl mee te wegen. Iemand met een hoog risico gaat direct mee naar het ziekenhuis. Bij iemand met een laag risico meten de ambulanceverpleegkundigen het troponine-gehalte in het bloed – een handeling die tot voor kort alleen in het ziekenhuis mogelijk was, maar die door de voortschrijdende techniek nu ook ambulant kan worden uitgevoerd. Troponine is een eiwit dat vrijkomt bij hartschade, een een zeer precieze aanwijzing voor hartschade. Patiënten met een lage hoeveelheid troponine – verreweg de meesten – blijven vervolgens thuis.

Aan het onderzoek deden 863 laagrisico-patiënten mee, van wie de helft via de oude methode naar het ziekenhuis ging, en de andere helft thuis bleef. Het risico op een serieuze hartaandoening in de maand na de pijn-op-de-borstklachten bleek in beide groepen verwaarloosbaar klein. In de eerste 30 dagen kregen twee patiënten in de thuisblijfgroep alsnog hartklachten waarvoor een ziekenhuisbezoek noodzakelijk was (0,5 procent); in de ziekenhuisgroep waren dat vier patiënten (1 procent); statistisch gezien geen verschil.

Veilig voor de patiënt

Deze ontdekking heeft grote gevolgen, zegt Camaro. ‘We laten zien dat deze manier van werken veilig is voor de patiënt, en bovendien veel prettiger. In een ambulance en op de harthulp kom je aan allerlei toeters en bellen te hangen. Vaak kunnen mensen een á twee dagen niet werken. Je komt in een ziekenhuis terecht, een heftige ervaring.’ Ondanks dat de ambulance-medewerkers extra handelingen moeten verrichten, blijkt uit het onderzoek dat ambulances weer snel beschikbaar zijn voor nieuwe ritten.

Meer behandeling ter plaatse zal leiden tot een forse verlichting voor de spoedeisende hulpen, verwacht Camaro. Die moeten nu regelmatig de deuren sluiten voor nieuwe patiënten omdat er geen bed meer beschikbaar is. ‘Bij een voorzichtige schatting scheelt deze manier van werken één op de vier harthulp-opnames, dat zijn 50 duizend patiënten per jaar.’ Zou in heel Nederland deze manier van werken worden ingevoerd, dan is de kostenbesparing 48 miljoen euro, berekende Camaro.

Dat is een zeer voorzichtige schatting, denkt Rudolf de Boer, hoofd cardiologie in het Erasmus MC, vice-voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, en niet bij het onderzoek betrokken. ‘In een ziekenhuis krijgt een patiënt al snel veel aanvullende onderzoeken. De Boer spreekt dan ook van ‘goed nieuws’ en een ‘fantastisch onderzoek’. ‘Dit kan enorme aantallen patiënten schelen in de ziekenhuizen. We moeten zo snel mogelijk landelijk op deze manier gaan werken. De Nederlandse cardiologie zal dit ter hand nemen.’

Ook Jan Piek, hoogleraar cardiologie aan het AmsterdamUMC is enthousiast. ‘Dit moeten we zeker landelijk gaan doen, al is het daarbij belangrijk goed te onderzoeken of de resultaten overeind blijven als meerdere centra gaan meedoen en we nog veel grotere patiëntenaantallen kunnen onderzoeken.’

Bron

Deel dit bericht